Ik ben iemand met een duidelijke visie op leiderschap (tenminste, dat denk ik zelf).
Voor mij is leiderschap de wil om op de barricade te gaan staan, de troepen te leiden, durven beslissingen en risico’s te nemen. Het is passie, bevlogenheid en een intrinsieke wil om resultaat te behalen. Ik zou hierover nog wel een tijdje door kunnen schrijven, dat bewijzen mijn andere blogs al.
Naast competenties en vaardigheden moet de leider ook de kracht hebben om anderen mee te nemen. Zeker als er leiding nodig is in het kader van een ramp of een crisis....
Zo kan ik met heel veel bewondering naar hoge politiemensen en officieren in het leger luisteren. Ze trainen vaak jarenlang om, op het moment dat leiderschap echt nodig is, er ook echt te kunnen staan. In het bedrijfsleven en de politiek is het echter heel anders, merk ik. Leiders in het bedrijfsleven zijn vaak de eigenaar; zelden de bestuurder of, nog erger, het middenmanagement. In de politiek zijn leiders in mijn ogen goedwillende en bevlogen mensen, die de wereld vooruit willen helpen. Een erg belangrijke competentie, helaas niet essentieel voor leiderschap.
‘Niet leiden, maar wachten’, is ook een keuze. Volgens mij de foute, maar een logisch gevolg wanneer u het ziet als de gevolgtrekking van de manier waarop in Nederland politieke leiders zich vormen. We sturen op angst, op algemene delers. In bedrijven, bij relaties zie ik dat trouwens ook maar al te vaak. Een verlammende angst voor de mening van anderen en voor de risico’s voor hun eigen carrière en dergelijke. Promotiebeleid op basis van aardig gevonden worden in plaats van performance gedreven. De interessante vraag is nu hoe bij organisaties dit soort verlamming te doorbreken zijn.
Het begint volgens mij met een open cultuur. Vergissingen maken mag. Als men er maar van durft te leren. Een van mijn persoonlijk meest waardevolle leermomenten was bij Nationale Nederlanden, toen mijn toenmalige chef (en dat was echt geen makkelijke) tegen mij zei: “deze fuck-up is enorm. Maar je leert er waarschijnlijk meer van dan zo’n lousy MBA”. Ik weet tot op de dag van vandaag niet waar ik meer van geleerd heb; van de fout of juist van het vertrouwen dat ik kreeg, om deze fout nooit meer te maken...
Een tweede belangrijke voorwaarde is dat mensen aanspreken mag. Niet alleen naar beneden toe, maar juist ook naar boven. De aanwezigheid van een angstcultuur, waardoor men het leiderschap niet op gedrag mag aanspreken, maakt dat er ‘ja-knikkers’ en ‘nee-denkers’ zijn. Funest voor elke corporate cultuur, doch een veel voorkomend verschijnsel.
De derde belangrijke voorwaarde is niet per definitie op de mening varen van ‘de helft plus één’. In onze huidige televisie democratie wordt elk woordje gewikt en gewogen. Elk dingetje bekeken door spindoctoren. Men denkt in eenstemmigheid en in het vooral niet vervreemden van delen van de meerderheid. Als ‘de helft plus één’ regeert, dan is dat het begin van een kaalslag. Moreel, relationeel en financieel. Dus als er nou toevallig een vergissing wordt gemaakt rondom een enkel individu zoals Saban B. moet er dan echt zo gezeverd worden? Natuurlijk is een minister verantwoordelijk en natuurlijk is het uitermate vervelend dat er fouten gemaakt worden maar de bral-aperij in de kamer heb ik met stijgende verbazing aanschouwd. Hoe kan iemand ooit leiden als zijn mensen geen fouten mogen maken? Volgens mij gaat 99% van de verloven goed, kan iemand mij dan uitleggen waarom we 100% moeten halen?
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten